EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32001D0016(01)

2001/914/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002 (ECB/2001/16)

PB L 337 van 20.12.2001, blz. 55–61 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
bijzondere uitgave in het Tsjechisch: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Ests: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Lets: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Litouws: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Hongaars Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Maltees: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Pools: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Slowaaks: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63
bijzondere uitgave in het Sloveens: Hoofdstuk 10 Deel 003 blz. 57 - 63

Juridische status van het document Niet meer van kracht, Datum einde geldigheid: 30/12/2010; opgeheven door 32010D0023

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2001/914/oj

32001D0914

2001/914/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 6 december 2001 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002 (ECB/2001/16)

Publicatieblad Nr. L 337 van 20/12/2001 blz. 0055 - 0061


Besluit van de Europese Centrale Bank

van 6 december 2001

inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten met ingang van het boekjaar 2002

(ECB/2001/16)

(2001/914/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de 'statuten' te noemen), inzonderheid op artikel 32,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 32.1 van de statuten zijn monetaire inkomsten de inkomsten die de nationale centrale banken ("NCB's") bij de uitoefening van de monetaire beleidstaken verkrijgen. Op grond van de bepalingen van artikel 32.2 van de statuten zijn de monetaire inkomsten van elke NCB gelijk aan de jaarinkomsten die zij verkrijgt uit de activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde bankbiljetten en de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's. Deze activa worden door de NCB's geoormerkt volgens door de Raad van bestuur vast te stellen richtsnoeren. Met ingang van het boekjaar 2003 dienen NCB's de activa die voortvloeien uit de uitoefening van de monetaire beleidstaken te oormerken als activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde bankbiljetten en de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's. Krachtens artikel 32.4 van de statuten worden op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke NCB de rentelasten in mindering gebracht die door de betrokken NCB zijn betaald over de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's overeenkomstig artikel 19 van de statuten.

(2) Krachtens artikel 32.5 van de statuten wordt de som van de monetaire inkomsten van de NCB's aan hen toegedeeld naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB).

(3) Krachtens artikel 32.6 en artikel 32.7 van de statuten is de Raad van bestuur van de ECB bevoegd om richtsnoeren vast te stellen voor de verrekening en de afwikkeling door de ECB van de saldi afkomstig van de toedeling van de monetaire inkomsten en treft de Raad alle andere maatregelen die voor de toepassing van artikel 32 van de statuten nodig zijn.

(4) Krachtens artikel 10 van Verordening (EG) 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro(1), brengen de ECB en de NCB's (hierna het "Eurosysteem" te noemen) vanaf 1 januari 2002 in euro luidende bankbiljetten in omloop. Artikel 15 van de genoemde verordening bepaalt dat in de nationale munteenheid luidende bankbiljetten tot uiterlijk zes maanden na het einde van de overgangsperiode wettig betaalmiddel blijven. Het jaar 2002 moet derhalve als een speciaal jaar worden beschouwd, omdat bankbiljetten in omloop die luiden in de nationale munteenheden, nog een aanzienlijk deel kunnen uitmaken van de totale waarde van in omloop zijnde bankbiljetten van het Eurosysteem en met verschillende patronen in de verschillende lidstaten. Deze situatie is vergelijkbaar met de situatie van 1999 tot 2001. Daarom dienen in het boekjaar 2002 de monetaire inkomsten te worden berekend met een methode die analoog is aan de methode voorgeschreven in Besluit ECB/2000/19 van 3 november 1998, zoals gewijzigd door het besluit van 14 december 2000 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten en verliezen van de ECB voor de boekjaren 1999 tot 2001(2), om te verzekeren dat veranderingen in de patronen van in omloop zijnde bankbiljetten de relatieve inkomensposities van NCB's niet wezenlijk beïnvloeden. Voor 2002 staat artikel 32.3 van de statuten de Raad van bestuur toe te besluiten dat de monetaire inkomsten, in afwijking van artikel 32.2, volgens een alternatieve methode worden bepaald.

(5) Artikel 9, lid 1, van Richtsnoer ECB/2001/1 van 10 januari 2001 houdende de vaststelling van overgangsbepalingen inzake de omschakeling op de chartale euro in 2002(3) bepaalt dat de bij de NCB's aangehouden rekeningen van kredietinstellingen of hun benoemde agenten, naargelang de situatie, voor de nominale waarde van de vooraf aan hen verstrekte eurobankbiljetten als volgt "lineair worden gedebiteerd": een derde van het vooraf verstrekte bedrag op respectievelijk 2 januari 2002, 23 januari 2002 en 30 januari 2002. Bij het berekenen van de monetaire inkomsten voor 2002 dient rekening te worden gehouden met dit "lineaire model van debiteren".

(6) Het huidige besluit hangt samen met Besluit ECB/2001/15 van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten(4) dat bepaalt dat de ECB en de NCB's eurobankbiljetten uitgeven. Besluit ECB/2001/15 stelt de toedeling van in omloop zijnde eurobankbiljetten aan de NCB's vast naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de ECB. Hetzelfde besluit deelt 8 % van de totale waarde van in omloop zijnde eurobankbiljetten toe aan de ECB. De toedeling van eurobankbiljetten aan leden van het Eurosysteem leidt tot tegoeden binnen het Eurosysteem. De rentevergoeding van deze tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop heeft een direct effect op de inkomsten van elk lid van het Eurosysteem, en dient daarom op grond van het huidige besluit te worden geregeld. De inkomsten die de ECB in verband met haar aandeel in eurobankbiljetten in omloop verkrijgt uit de rentevergoeding van haar vorderingen binnen het Eurosysteem op NCB's dienen in beginsel in hetzelfde boekjaar waarin de inkomsten worden verkregen, overeenkomstig de besluiten van de Raad van bestuur aan de NCB's te worden uitgedeeld, naar rato van hun aandeel in de verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal.

(7) Voor het netto saldo van de vorderingen en verplichtingen binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop dient een vergoeding te worden bepaald door toepassing van een objectief criterium ter bepaling van de kosten van het aantrekken van geld. In dit verband wordt het door het Eurosysteem bij zijn tenders op basis-herfinancieringstransacties gebruikte tarief als geëigend beschouwd.

(8) De netto-verplichtingen binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop dienen te worden opgenomen in de referentiepassiva voor het berekenen van de monetaire inkomsten van de NCB's op grond van artikel 32.2 van de statuten daar zij equivalent zijn aan bankbiljetten in omloop. De verrekening van rente op tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop resulteert bijgevolg in de verdeling van een aanzienlijk bedrag van de monetaire inkomsten van het Eurosysteem onder NCB's naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de ECB. Deze tegoeden binnen het Eurosysteem dienen te worden aangepast om een geleidelijke aanpassing van de balans en winst- en verliesrekening van de NCB's mogelijk te maken. De aanpassingen dienen gebaseerd te zijn op de waarde van de in omloop zijnde bankbiljetten van iedere NCB in een periode vóór de invoering van eurobankbiljetten. Deze aanpassingen dienen rekening te houden met de speciale omstandigheden van het jaar 2002, waarin lidstaten verschillende scenario's voor de invoering van de chartale euro hebben en waarin kredietinstellingen hun normale bezit aan kasmiddelen tot uiteenlopende niveaus verhogen, en dienen op jaarbasis te worden toegepast overeenkomstig een vaste formule gedurende niet meer dan vijf jaar daarna.

(9) De aanpassingen van de tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop zijn berekend om eventuele belangrijke veranderingen in de inkomensposities van de NCB's tengevolge van de invoering van de eurobankbiljetten en de eropvolgende toedeling van monetaire inkomsten te compenseren. De Raad van bestuur heeft daarom besloten af te zien van een afwijking van artikel 32 van de statuten, zoals toegestaan door artikel 51 van de statuten.

(10) De aanpassingen van de tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop dienen rekening te houden met de speciale situatie van het Groothertogdom Luxemburg veroorzaakt door zijn recente monetaire verleden.

(11) De Raad van bestuur van de ECB heeft het huidige besluit vastgesteld in de verwachting dat de economische uitwerking ervan en het financiële evenwicht dat een dergelijke economische uitwerking met zich meebrengt, ongewijzigd blijven zolang artikel 4 van dit besluit van toepassing is. De Raad van bestuur van de ECB is vastbesloten te verzekeren dat het door dit besluit voorziene regime tot 31 december 2007 gehandhaafd blijft,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a) "deelnemende lidstaten": de lidstaten die de gemeenschappelijke munt overeenkomstig het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap hebben aangenomen;

b) "NCB's": de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten;

c) "referentiepassiva": de relevante passiva, op de balans van elke NCB, gespecificeerd in overeenstemming met bijlage I van dit besluit;

d) "te oormerken activa": het bedrag aan activa dat als tegenwaarde worden aangehouden voor de referentiepassiva, op de balans van elke NCB, gespecificeerd in overeenstemming met bijlage II van dit besluit;

e) "tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop": de vorderingen en verplichtingen tussen een NCB en de ECB en tussen een NCB en de andere NCB's die voortvloeien uit de toepassing van artikel 4 van Besluit ECB/2001/15 van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten;

f) "verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal": de percentages die voortvloeien uit de toepassing op de NCB's van de weging in de verdeelsleutel zoals bedoeld in artikel 29.1 van de statuten en zoals vastgelegd in Besluit ECB/1998/13 van 1 december 1998 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor het kapitaal van de Europese Centrale Bank(5);

g) "kredietinstellingen": kredietinstellingen onderworpen aan de reserveverplichtingen op grond van Verordening ECB/1998/15 van 1 december 1998(6) inzake de toepassing van reserveverplichtingen, zoals gewijzigd door Verordening ECB/2000/8(7).

h) "GB": de geharmoniseerde balans zoals uiteengezet in bijlage IX van Richtsnoer ECB/2000/18 betreffende het juridische kader voor de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van Centrale Banken, zoals gewijzigd op 15 december 1999 en 14 december 2000(8);

i) "referentierente": de meest recente marginale rentevoet, die door het Eurosysteem wordt gebruikt bij zijn tenders op de basis-herfinancieringstransacties uit hoofde van paragraaf 3.1.2 van bijlage I van Richtsnoer ECB/2000/7 van 31 augustus 2000 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem(9). Indien meer dan een basis-herfinancieringstransactie op dezelfde dag wordt afgewikkeld, wordt een eenvoudig gemiddelde genomen van de rentevoeten van de parallel afgewikkelde transacties.

Artikel 2

Tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop

1. De tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop worden op maandbasis berekend en op de eerste werkdag van de volgende maand in de boeken van de ECB en de NCB's opgenomen met als valutadatum de laatste werkdag van de voorbije maand.

De eerste berekening op grond van het vorige lid van de tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop wordt op 2 januari 2002 uitgevoerd voor vooraf verstrekte eurobankbiljetten met als valutadatum 1 januari 2002.

2. Voor de tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop, met inbegrip van de tegoeden die voortvloeien uit de toepassing van artikel 4, wordt een rentevergoeding bepaald tegen de referentierente.

3. De in het vorige lid bedoelde rentevergoeding wordt op kwartaalbasis verrekend door middel van betalingen via het Target-systeem.

4. In afwijking van het vorige lid wordt de in lid 2 bedoelde rentevergoeding voor het boekjaar 2002 aan het einde van het jaar verrekend.

Artikel 3

Methode ter bepaling van de monetaire inkomsten

1. In 2002 worden de monetaire inkomsten van elke NCB bepaald aan de hand van de volgende formule:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Hierbij is:

MI de te poolen monetaire inkomsten van elke NCB,

LB de referentiepassiva van elke NCB,

RR de referentierente.

2. Vanaf 2003 wordt het bedrag van de monetaire inkomsten van elke NCB bepaald door de feitelijke inkomsten vast te stellen die verkregen worden uit de in de boeken van de betreffende NCB opgenomen te oormerken activa. Als uitzondering op deze regel wordt goud geacht geen inkomsten te genereren.

3. Indien de waarde van de te oormerken activa van een NCB hoger of lager is dan de waarde van haar referentiepassiva, wordt het verschil verrekend door het gemiddelde rendementspercentage van de te oormerken activa van alle NCB's tezamen toe te passen op het verschil.

Dit gemiddelde rendementspercentage wordt als volgt berekend: door de totale inkomsten die door alle NCB's op hun te oormerken activa zijn ontvangen, met uitsluiting van alle inkomsten die voortvloeien uit netto-vorderingen binnen het Eurosysteem afkomstig van Target-transacties (bijlage II, A.3) en uit netto-vorderingen binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop waarbij mede inbegrepen de vorderingen die het gevolg zijn van de toepassing van artikel 4 (bijlage II, A.4), te delen door het gemiddelde bedrag van de totale te oormerken activa van het Eurosysteem. Het gemiddelde rendementspercentage wordt op een basis van 360 dagen toegepast.

Artikel 4

Aanpassingen van tegoeden binnen het Eurosysteem

1. Ten behoeve van de berekening van monetaire inkomsten worden de tegoeden van elke NCB binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop aangepast met een compenserend bedrag dat bepaald wordt met de volgende formule:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Hierbij is:

CA het compenserende bedrag

K het bedrag voor elke NCB dat volgt uit de toepassing van de verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal op het gemiddelde bedrag van in de periode van 1 juli 1999 tot 30 juni 2001 in omloop zijnde bankbiljetten

A het gemiddelde bedrag voor elke NCB van de in de periode van 1 juli 1999 tot 30 juni 2001 in omloop zijnde bankbiljetten

C de volgende coëfficiënt voor elk boekjaar:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. De som van de compenserende bedragen van de NCB's is 0.

3. De compenserende bedragen en de administratieve boekingsposten ter saldering van die compenserende bedragen worden op de eerste werkdag van elk jaar op aparte rekeningen binnen het Eurosysteem in de boeken van elke NCB opgenomen met als valutadatum 1 januari. De administratieve boekingsposten ter saldering van de compenserende bedragen worden niet vergoed.

4. In het geval dat het bedrag aan eurobankbiljetten dat de Banque centrale du Luxembourg in 2002 in omloop brengt, 25 % of meer hoger is dan het gemiddelde bedrag van haar in de periode van 1 juli 1999 tot 30 juni 2001 in omloop zijnde bankbiljetten, wordt voor de Banque centrale du Luxembourg voor de grootheid A in de formule in lid 1 het bedrag aan bankbiljetten genomen dat door de Banque centrale du Luxembourg in 2002 in omloop wordt gebracht met een maximum van 2,2 miljard EUR. Na toepassing van deze afwijking worden alle compenserende bedragen die op basis van het eerste lid van artikel 4 zijn berekend, aan het eind van 2002 retroactief aangepast om te verzekeren dat voldaan is aan lid 2. Dergelijke retroactieve aanpassingen geschieden naar rato van de verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal.

5. Indien zich specifieke omstandigheden voordoen met betrekking tot veranderingen in patronen van in omloop zijnde bankbiljetten zoals beschreven in bijlage III bij dit besluit, worden de tegoeden van elke NCB binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop in afwijking van lid 1 aangepast overeenkomstig de in bijlage III uiteengezette bepalingen.

6. De aanpassingen van de tegoeden binnen het Eurosysteem zoals vastgelegd in dit artikel gelden vanaf 1 januari 2008 niet langer.

Artikel 5

Berekening en toedeling van monetaire inkomsten

1. De monetaire inkomsten van elke NCB worden door de ECB op een dagelijkse basis berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de administratieve gegevens die de deelnemende NCB's aan de ECB verstrekken. Ieder kwartaal informeert de ECB de NCB's over de gecumuleerde bedragen.

2. Op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke deelnemende NCB wordt de rente in mindering gebracht die is ontvangen of betaald over in de referentiepassiva opgenomen passiva en overeenkomstig eventuele besluiten van de Raad van bestuur van de ECB uit hoofde van de tweede paragraaf van artikel 32.4 van de statuten.

3. De som van de monetaire inkomsten van elke NCB wordt toegedeeld naar rato van de verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal en vindt plaats aan het eind van ieder boekjaar.

Artikel 6

Slotbepalingen

1. Dit besluit wordt van kracht op 1 januari 2002.

2. Dit besluit wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 6 december 2001.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

Willem F. Duisenberg

(1) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(2) PB L 336 van 30.12.2000, blz. 119.

(3) PB L 55 van 24.2.2001, blz. 80.

(4) Zie bladzijde 52 van dit Publicatieblad.

(5) PB L 125 van 19.5.1999, blz. 33.

(6) PB L 356 van 30.12.1998, blz. 1.

(7) PB L 229 van 9.9.2000, blz. 34.

(8) PB L 33 van 2.2.2001, blz. 21.

(9) PB L 310 van 11.12.2000, blz. 1.

BIJLAGE I

SAMENSTELLING VAN DE REFERENTIEPASSIVA

A. De referentiepassiva omvatten uitsluitend:

1. bankbiljetten in omloop.

In het boekjaar 2002, worden in het kader van deze bijlage en voor elke NCB:

i) door die NCB uitgegeven, in de nationale munteenheid luidende bankbiljetten ook tot de "bankbiljetten in omloop" gerekend; en

ii) verminderd met de waarde van de renteloze leningen in verband met vooraf verstrekte eurobankbiljetten die nog niet zijn gedebiteerd (deel van actiefpost 6 van de geharmoniseerde balans (GB))

Vanaf het boekjaar 2003, omvatten "bankbiljetten in omloop" in het kader van deze bijlage en voor elke NCB, uitsluitend in euro luidende bankbiljetten;

2. verplichtingen jegens kredietinstellingen in het eurogebied in verband met in euro luidende monetaire beleidstransacties, met inbegrip van:

a) rekeningen-courant, waarbij mede inbegrepen reserveverplichtingen uit hoofde van artikel 19.1 van de statuten (passiefpost 2.1 van de GB);

b) deposito's uit hoofde van de Eurosysteem-depositofaciliteit (passiefpost 2.2 van de GB);

c) termijndeposito's (passiefpost 2.3 van de GB).

d) verplichtingen afkomstig van "fine-tuning" transacties met wederinkoop (passiefpost 2.4 van de GB).

e) deposito's uit hoofde van margestortingen (passiefpost 2.5 van de GB);

3. verplichtingen van NCB's binnen het Eurosysteem afkomstig van de uitgifte aan de ECB van promessen tegenover de uitgifte van ECB-schuldbewijzen uit hoofde van hoofdstuk 3.3 van bijlage I van Richtsnoer ECB/2000/7 (passiefpost 10.2 van de GB);

4. netto-verplichtingen binnen het Eurosysteem afkomstig van Target-transacties (deel van passiefpost 10.3 van de GB);

5. netto-verplichtingen binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop, met inbegrip van de verplichtingen die het gevolg zijn van de toepassing van artikel 4 van dit besluit.

B. Het bedrag van de referentiepassiva van elke NCB wordt berekend in overeenstemming met de geharmoniseerde grondslagen en regels inzake administratieve verantwoording en verslaglegging zoals vastgelegd in Richtsnoer ECB/2000/18 betreffende het juridische kader voor de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van Centrale Banken, zoals gewijzigd op 15 december 1999 en op 14 december 2000(1).

(1) PB L 33 van 2.2.2001, blz. 21.

BIJLAGE II

TE OORMERKEN ACTIVA

A. Te oormerken activa omvatten uitsluitend:

1. kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied, inzake in euro luidende monetaire beleidstransacties (actiefpost 5 van de geharmoniseerde balans (GB));

2. vorderingen binnen het Eurosysteem ter grootte van de overdracht van externe reserves aan de ECB met uitzondering van goud op grond van artikel 30 van de statuten (deel van actiefpost 9.2 van de GB);

3. netto-vorderingen binnen het Eurosysteem resulterende uit Target-transacties (deel van actiefpost 9.4 van de GB);

4. netto-vorderingen binnen het Eurosysteem betreffende eurobankbiljetten in omloop, waarbij mede inbegrepen de vorderingen die het gevolg zijn van de toepassing van artikel 4 van dit besluit.

5. goud, waarbij mede inbegrepen vorderingen uit hoofde van aan de ECB overgedragen goud, voor een bedrag dat iedere NCB toestaat een gedeelte van haar goud te oormerken naar rato van haar aandeel in de verdeelsleutel voor het geplaatste kapitaal toegepast op het totale bedrag van het door alle NCB's geoormerkte goud (actiefpost 1 en deel van actiefpost 9.2 van de GB).

In het kader van dit besluit en ten minste tot de berekening van de monetaire inkomsten voor het boekjaar 2007, wordt goud gewaardeerd op basis van de goudprijs per fine ounce op 31 december 2002.

B. De waarde van de te oormerken activa van elke NCB wordt berekend in overeenstemming met de geharmoniseerde grondslagen en regels inzake administratieve verantwoording en verslaglegging zoals vastgelegd in Richtsnoer ECB/2000/18 betreffende het juridische kader voor de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van Centrale Banken, zoals gewijzigd op 15 december 1999 en op 14 december 2000(1).

(1) PB L 33 van 2.2.2001, blz. 21.

BIJLAGE III

AANPASSINGEN BIJ SPECIALE OMSTANDIGHEDEN

A. Eerste mogelijke aanpassing

Indien het totale gemiddelde van de in 2002 in omloop zijnde bankbiljetten lager is dan het totale gemiddelde van de in de periode van 1 juli 1999 tot 30 juni 2001 in omloop zijnde bankbiljetten luidend in de nationale munteenheid van de lidstaten die de euro hebben aangenomen, wordt de coëfficiënt "C", die overeenkomstig het eerste lid van artikel 4 van toepassing is in het boekjaar 2002, met terugwerkende kracht verminderd evenredig met de afname in het totale gemiddelde van in omloop zijnde bankbiljetten.

De vermindering leidt niet tot een coëfficiënt die lager is dan 0,8606735. Na toepassing van deze afwijking, wordt een kwart van de resulterende vermindering van de in het jaar 2002 op de NCB's van toepassing zijnde compenserende bedragen "CA" toegevoegd aan de compenserende bedragen van elke NCB die op grond van het eerste lid van artikel 4 van toepassing zijn in 2004, 2005, 2006 en 2007.

B. Tweede mogelijke aanpassing

Indien de NCB's waarvoor het in het eerste lid van artikel 4 bedoelde compenserende bedrag positief is, netto vergoeding betalen op tegoeden binnen het Eurosysteem betreffende bankbiljetten in omloop, zodat dit bij toevoeging aan de post "netto baten van het poolen van monetaire inkomsten" in hun winst- en verliesrekening aan het eind van het jaar resulteert in een netto last, wordt de coëfficiënt "C" die overeenkomstig het eerste lid van artikel 4 van toepassing is in het boekjaar 2002, verlaagd voorzover nodig is om deze situatie te voorkomen.

De vermindering leidt niet tot een coëfficiënt die lager is dan 0,8606735. Na toepassing van deze afwijking, wordt een kwart van de resulterende vermindering van de in het jaar 2002 op de NCB's van toepassing zijnde compenserende bedragen "CA" toegevoegd aan de compenserende bedragen van elke NCB die op grond van het eerste lid van artikel 4 van toepassing zijn in 2004, 2005, 2006 en 2007.

Naar boven