EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32001D0014(01)

2002/12/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 3 december 2001 tot wijziging van Besluit ECB/2001/7 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (ECB/2001/14)

PB L 5 van 9.1.2002, blz. 26–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Juridische status van het document Niet meer van kracht, Datum einde geldigheid: 25/03/2003; opgeheven door 32003D0004

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2002/12(1)/oj

32001D0014(01)

2002/12/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 3 december 2001 tot wijziging van Besluit ECB/2001/7 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (ECB/2001/14)

Publicatieblad Nr. L 005 van 09/01/2002 blz. 0026 - 0028


Besluit van de Europese Centrale Bank

van 3 december 2001

tot wijziging van Besluit ECB/2001/7 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten

(ECB/2001/14)

(2002/12/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 106, lid 1, en op artikel 16 van de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Besluit ECB/2001/7 van de Europese Centrale Bank van 30 augustus 2001 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten(1) stelt gemeenschappelijke regelgeving op krachtens welke de nationale centrale banken (NCB's) van de deelnemende lidstaten beschadigde eurobankbiljetten die een wettig betaalmiddel vormen, vervangen.

(2) Het is aangewezen om artikel 3 van Besluit ECB/2001/7 te wijzigen om duidelijk te maken dat het vervangen van eurobankbiljetten die een wettig betaalmiddel vormen aan bepaalde voorwaarden onderhevig is, alsmede ter invoering van een expliciete verplichting voor de NCB's, te weigeren eurobankbiljetten te vervangen indien zij weten dat een strafbaar feit is gepleegd dan wel voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden of indien de bankbiljetten moedwillig zijn beschadigd.

(3) Uit Richtsnoer ECB/1999/3 van de Europese Centrale Bank van 7 juli 1998 betreffende bepaalde bepalingen met betrekking tot eurobankbiljetten, zoals gewijzigd op 26 augustus 1999(2) vloeit voort dat de NCB's in een aantal gevallen de ter inwisseling aangeboden beschadigde bankbiljetten kunnen inhouden. Voorts gelden bij wijze van analogie ook voor de NCB's de principes van Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij(3), die krediet- en andere instellingen verplicht tot het uit circulatie nemen van bankbiljetten waarvan zij weten dat deze vals zijn dan wel voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden. Desalniettemin noopt de duidelijkheid ertoe in dit besluit te expliciteren dat de NCB's verplicht zijn om tegen afgifte van een ontvangstbewijs alle beschadigde bankbiljetten onder zich te houden indien zij weten dat in verband met die bankbiljetten een strafbaar feit - hetzij valsemunterij of enig ander strafbaar feit zoals diefstal of beroving - is gepleegd, dan wel zij voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden. Duidelijk dient te worden vermeld dat de beschadigde bankbiljetten zullen worden ingehouden en als bewijsmateriaal worden overhandigd aan de bevoegde autoriteiten teneinde strafrechtelijk onderzoek te initiëren of een lopend strafrechtelijk onderzoek te ondersteunen. Na afloop van het onderzoek zullen de als bewijsmateriaal ingehouden bankbiljetten aan de aanvrager worden teruggegeven, tenzij de bevoegde autoriteiten anders beslissen. De aanvrager kan de bankbiljetten vervolgens weer aan de NCB ter inwisseling aanbieden. Het is voorts passend een verplichting voor de NCB's in te voeren tot inhouden van de aangeboden bankbiljetten indien zij weten dat de bankbiljetten moedwillig zijn beschadigd, dan wel zij voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden, teneinde te vermijden dat zulke bankbiljetten weer in omloop komen dan wel te voorkomen dat de aanvrager deze bankbiljetten aan een andere NCB ter inwisseling aanbiedt.

(4) Het wordt noodzakelijk geacht een tarief in te voeren opdat NCB's een vergoeding kunnen vragen voor door hen verrichte arbeidsintensieve analyses; het is daarom aangewezen om het bestaande artikel 3, lid 2, sub e), van Besluit BCE/2001/7 te vervangen door een specifieke bepaling die de voorwaarden bevat voor het heffen van de vergoeding. Erkend wordt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen leden van het grote publiek en professionele verwerkers van bankbiljetten die eurobankbiljetten hebben beschadigd door het gebruik van antidiefstalapparatuur, en dat alleen van de laatste een vergoeding dient te worden gevraagd, gezien het feit dat de vergoeding een geëigend instrument wordt geacht om alle professionele verwerkers van bankbiljetten aan te moedigen op de juiste manier om te gaan met antidiefstalapparatuur.

(5) Er moet een minimumaantal eurobankbiljetten worden vastgesteld waarvoor bij vervanging geen vergoeding verschuldigd is, om onbeduidende kosten te voorkomen voor de vervanging van slechts enkele bankbiljetten; eurobankbiljetten die in grote hoeveelheden zijn beschadigd door het gebruik van antidiefstalapparatuur, dienen echter te worden aangeboden in partijen van ten minste 100 bankbiljetten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van artikel 3

Artikel 3 van Besluit ECB/2001/7 wordt als volgt gewijzigd: "Artikel 3

Vervanging van beschadigde eurobankbiljetten

1. Beschadigde eurobankbiljetten die een wettig betaalmiddel vormen, worden in de volgende gevallen onder de in lid 2 vastgelegde voorwaarden door de NCB's van de deelnemende lidstaten op verzoek vervangen:

a) wanneer meer dan 50 % van het bankbiljet wordt overgelegd;

b) in het geval dat 50 % of minder van het bankbiljet wordt overgelegd, als de aanvrager aantoont dat de ontbrekende delen zijn vernietigd.

2. Het besluit om beschadigde bankbiljetten te vervangen, is aan de volgende voorwaarden onderhevig:

a) identificatie van de aanvrager als er twijfel bestaat over de vraag of de aanvrager de rechtmatige eigenaar is van de bankbiljetten of wanneer er getwijfeld wordt aan de echtheid van de biljetten;

b) schriftelijke uitleg over de aard van de vlek, vervuiling of impregnatie wanneer met inkt bevlekte, bevuilde of geïmpregneerde bankbiljetten worden overgelegd;

c) een schriftelijke verklaring over de oorzaak en aard van de neutralisatie wanneer door professionele verwerkers van bankbiljetten waaronder kredietinstellingen, zoals vastgelegd in artikel 1, lid 1, sub a), van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(4), gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG(5), (hierna 'kredietinstellingen' te noemen), waardevervoerders en wisselkantoren, bankbiljetten worden overgelegd die door de activering van antidiefstalapparatuur zijn verkleurd.

3. Indien de NCB's weten dat een strafbaar feit is gepleegd, dan wel zij voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden of indien moedwillig beschadigde eurobankbiljetten worden overgelegd, weigeren zij de vervanging ervan.

Indien de NCB's weten dat een strafbaar feit is gepleegd, dan wel zij voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden, houden zij tegen afgifte van een ontvangstbewijs de beschadigde bankbiljetten in en overhandigen deze als bewijsmateriaal aan de bevoegde autoriteiten teneinde strafrechtelijk onderzoek te initiëren of een lopend strafrechtelijk onderzoek te ondersteunen. Na afloop van het onderzoek worden de bankbiljetten aan de aanvrager teruggegeven, tenzij de bevoegde autoriteiten anders beslissen. De bankbiljetten kunnen daarna ter inwisseling worden aangeboden. Indien de NCB's weten dat bankbiljetten moedwillig zijn beschadigd, dan wel zij voldoende redenen hebben om zulks te vermoeden, houden zij de bankbiljetten in, teneinde te vermijden dat zulke bankbiljetten weer in omloop komen, of te voorkomen dat de aanvrager deze bankbiljetten aan een andere NCB ter inwisseling aanbiedt.".

Artikel 2

Invoering van artikel 3a

Het volgende artikel 3a wordt in Besluit ECB/2001/7 ingevoegd: "Artikel 3a

Vaststelling van een vergoeding voor de vervanging van beschadigde eurobankbiljetten

1. De NCB's brengen professionele verwerkers van bankbiljetten, zoals kredietinstellingen, waardevervoerders en wisselkantoren, een vergoeding in rekening wanneer zij de NCB's overeenkomstig artikel 3, lid 1, verzoeken om door het gebruik van antidiefstalapparatuur beschadigde eurobankbiljetten die een wettig betaalmiddel vormen, te vervangen.

2. De vergoeding bedraagt 10 cent per beschadigd eurobankbiljet.

3. De vergoeding wordt alleen in rekening gebracht indien ten minste 100 eurobankbiljetten worden vervangen. Voor alle vervangen bankbiljetten is de vergoeding verschuldigd.

4. Er wordt geen vergoeding in rekening gebracht indien eurobankbiljetten zijn beschadigd in verband met roof of diefstal of een poging daartoe.".

Artikel 3

Slotbepaling

Dit besluit treedt op 1 januari 2002 in werking.

Dit besluit wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 3 december 2001.

De President van de ECB

Willem F. Duisenberg

(1) PB L 233 van 31.8.2001, blz. 55. Geconsolideerde versie gepubliceerd in PB C 6 van 9.1.2002.

(2) PB L 258 van 5.10.1999, blz. 32.

(3) PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6.

(4) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

(5) PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37.

Naar boven