Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 52019HB0001
Recommendation of the European Central Bank of 7 January 2019 on dividend distribution policies (ECB/2019/1)
Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 januari 2019 betreffende dividenduitkeringsbeleid (ECB/2019/1)
Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 januari 2019 betreffende dividenduitkeringsbeleid (ECB/2019/1)
PB C 11 van 11.1.2019, blz. 1–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.1.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 11/1 |
AANBEVELING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 7 januari 2019
betreffende dividenduitkeringsbeleid
(ECB/2019/1)
(2019/C 11/01)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 6, en artikel 132,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 34,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 4, lid 3,
Gezien Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (2),
Overwegende hetgeen volgt:
Kredietinstellingen moeten zich blijven voorbereiden op een tijdige en volledige toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), en zich voorbereiden op de afloop van de overgangsperiode voorzien in Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement, en de Raad (5) om de mogelijk aanzienlijke negatieve effecten op het tier 1-kernkapitaal van voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen krachtens IFRS 9 te mitigeren in een uitdagend macro-economisch en financieel klimaat waardoor de winstgevendheid van kredietinstellingen onder druk komt te staan en, als gevolg daarvan, ook hun vermogen tot het opbouwen van hun vermogensbuffers. Bovendien, hoewel kredietinstellingen de economie moeten financieren, is een conservatief uitkeringsbeleid onderdeel van een adequaat risicobeheer- en een deugdelijk bankenstelsel. Dezelfde methode moet worden toegepast die in Aanbeveling ECB/2016/44 van de Europese Centrale Bank (6) uiteengezet werd,
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
I.
1. |
Kredietinstellingen moeten dividendbeleid vaststellen op basis van conservatieve en voorzichtige aannames teneinde, na iedere uitkering, te voldoen aan de toepasselijke kapitaalvereisten en de resultaten van procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (SREP).
Aan deze vereisten moet zowel op geconsolideerd niveau als, indien toepasselijk, op gesubconsolideerd niveau, alsook op individuele basis voldaan worden, tenzij op individuele basis een ontheffing is verleend van de toepassing van prudentiële vereisten, zoals voorzien in de artikelen 7 en 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013. |
2. |
Met betrekking tot de betaling van dividenden door kredietinstellingen (8) in 2019 over het boekjaar 2018, beveelt de ECB aan dat:
Kredietinstellingen die niet aan deze aanbeveling kunnen voldoen omdat zij zich wettelijk verplicht achten dividenden uit te keren, moeten onverwijld contact opnemen met hun gezamenlijk toezichthoudend team. Van kredietinstellingen in de categorieën 1, 2 en 3, zoals vermeld in lid 2, onder a), b) en c), wordt tevens verwacht dat zij voldoen aan pijler 2-aanbevelingen. Indien een kredietinstelling onder het niveau van pijler 2-aanbevelingen werkzaam is, of dat verwacht, moet zij onverwijld contact opnemen met haar gezamenlijk toezichthoudend team. De ECB zal de redenen toetsen waarom het kapitaalniveau van de kredietinstelling is gedaald, of indien dat verwacht wordt, en zal passende en evenredige instellingsspecifieke maatregelen overwegen. Instellingen moeten eveneens in hun dividendenbeleid en hun kapitaalbeheer rekening houden met de mogelijke impact op vraag naar kapitaal wegens toekomstige wijzigingen in de juridische, regelgevende en boekhoudkundige kaders van de Unie. Bij gebreke van specifieke informatie van het tegendeel, worden de toekomstige pijler 2-vereisten en pijler 2-aanbevelingen die worden gebruikt in de kapitaalplanning, geacht minstens even hoog te zijn als de actuele niveaus. |
II.
Deze aanbeveling is gericht tot belangrijke onder toezicht staande entiteiten en belangrijke onder toezicht staande groepen zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 16 en 22, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17).
III.
Deze aanbeveling is tevens gericht tot nationale bevoegde en nationale aangewezen autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 7 en 23, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17). De nationale bevoegde en nationale aangewezen autoriteiten worden geacht deze aanbeveling toe te passen op die entiteiten en groepen indien zulks nodig geacht wordt (10).
Gedaan te Frankfurt am Main, 7 januari 2019.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.
(2) PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1.
(3) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(4) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(5) Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).
(6) Aanbeveling ECB/2017/44 van de Europese Centrale Bank van 28 december 2017 betreffende beleid inzake dividenduitkeringen (PB C 8 van 23.12.2016, blz. 1).
(7) Alle buffers op „fully-loaded”-niveaus.
(8) Kredietinstellingen kunnen verschillende juridische vormen hebben, bijv. beursgenoteerde bedrijven en vennootschappen zonder aandelen, zoals mutuals, coöperaties of spaarinstellingen. De in deze aanbeveling gebruikte term „dividend” heeft betrekking op elk type contante uitbetaling dat goedkeuring vereist door de algemene vergadering.
(9) In de praktijk houdt dit in dat voor de rest van de overgangsperiode kredietinstellingen in principe ten minste het pro-ratabedrag per jaar moeten inhouden van het gat op weg naar hun „fully loaded” tier 1-kernkapitaalratio, hun tier 1-kapitaalratio en hun totale kapitaalratio, zoals vermeld in lid 1, onder e);
(10) Indien deze aanbeveling wordt toegepast op minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen die zich niet in tot naleving in staat achten, omdat zij zich wettelijk verplicht achten dividenden uit te keren, dan moeten zij onverwijld contact opnemen met hun nationale bevoegde autoriteiten.